Abdij Affligem
De abdij ontstond toen zes ridders zich vestigden in Affligem wellicht in 1062.
De abdij ontstond toen zes ridders door de prediking van de monnik Wedericus van de Sint-Pietersabdij te Gent tot inkeer kwamen. Met de toelating van de H. Anno, aartsbisschop van Keulen, vestigden zij zich wellicht in 1062, op grond van de Duitse paltsgraaf Herman II te Affligem.
In 1085 aanvaardden zij de regel van de H. Benedictus. Al snel groeide het domein uit tot een van de belangrijkste der Nederlanden. Bij de opheffing onder het Frans bewind in 1796 bedroeg het meer dan 8.000 ha, maar ging dan volledig te niet. De abdij kende echter ook tegenslagen. In de 14de eeuw werd ze tweemaal verwoest in de oorlogen tussen Brabant en Vlaanderen.
De kloostertucht verslapte gedurende de ballingschap van de monniken in hun refugie te Brussel. Het Westers Schisma bracht tweedracht in de communiteit, de abt bleef trouw aan Rome terwijl de prior, de keldermeester en enkele monniken voor de paus van Avignon kozen. In 1523 sloot de abdij aan bij de benedictijnencongregatie van Bursfeld.
Vanaf 1569 tot 1801 was zij als dotatie geïncorporeerd bij het nieuwe aartsbisdom Mechelen, zodat de aartsbisschoppen het bestuur van de abdij in handen kregen. In 1580 volgde een nieuwe verwoesting, ditmaal door de aanhangers van Willem van Oranje en 27 jaar lang zwierven de monniken rond in ballingschap.
In de 17de eeuw kende de abdij een grote bloei onder proost Benedictus van Haeften (+ 1648), die een beroep deed op Rubens en De Crayer om kerk en klooster te versieren. De invallen van Lodewijk XIV veroorzaakten veel schade maar in de tweede helft van de 18 eeuw volgde een nieuwe bloei onder proost Beda Regaus (t 1808), de belangrijkste Affligemse geschiedschrijver. Men begon met de bouw van een nieuwe abdij in classicistische stijl, die echter met de Franse Revolutie volledig ten onder ging.