Rabauwweg
Vooral 1917 was een zeer bar jaar met een keiharde winter. Het vroor en sneeuwde toen weken aan een stuk waardoor de Essenaars zonder steenkolen kwamen te zitten. Er restte de Essenaren dan ook maar één ding meer: hout gaan hakken.
Het hele dorp sloeg de handen in mekaar en men trok samen naar de Eksterenberg om er de beuken te lijf te gaan. René: 'De mensen trokken in groep naar de bossen om daar hun gerief te gaan halen. De geburen hielpen elkaar, met zagen en bijlen, karren en kruiwagens trokken ze naar het bos. Niemand vroeg zich af wie er de eigenaar van was. Voor elk gezin werd er een dikke beuk, het waren zeer oude bomen, afgezaagd, in bolen en stukken gezaagd en gekapt en met allerlei voertuigen naar huis gebracht. Het was hard hout en gaf veel warmte.
Noch de politie, noch het gerecht zijn achteraf met deze zaak bezig geweest. Het schone Beukennotenbos is toen gerooid'. Het leven van alle dag stond steeds meer in teken van de nood aan elementaire behoeften: voeding en verwarming.
Waar iedereen samen het probleem van de verwarming aanpakte, was het wat betreft voeding in de laatste jaren van de oorlog toch meer en meer 'ieder voor zich'. René : 'Vele arme mensen gingen uit stelen. Vooral in de patattentijd werden er regelmatig 's nachts patatten uitgedaan. De boeren waren dan ook verplicht 's nachts in hun aardappelvelden te gaan waken. Ik heb ook, meer dan één nacht, op het Horeken op wacht gezeten gewapend met een greep en met onze hond als gezelschap. Op ieder aardappelveld stond een hutje, gemaakt uit stromatten. Op de vloer werd een drolzak gelegd tegen koude en vochtigheid. Het waren over 't algemeen, schone, heldere zomernachten. We hoorden, kwartier, halfuur en uur luiden op de kerktoren