Teralfene

Ter betekent ‘aan de’ en Alfene is Keltisch voor ‘witte rivier’.

 

Ontstaan op de rechteroever van de Dender, aan de monding van de Bellebeek, kreeg Teralfene zijn benaming van de Kelten. Ter betekent ‘aan de’ en Alfene is Keltisch voor ‘witte rivier’. De Alfene was de vroegere benaming voor de Bellebeek. Dankzij de Bellebeek behoort het volledige noordelijke deel van het Pajottenland tot het Denderbekken.

 

Teralfene heeft de typische kenmerken van de Denderdorpen: een langgerekt straatdorp langs de Dries- en Daalstraat. Deze beide straten hebben verschillende doodlopende steegjes. Die steegjes ontstonden in de 19de eeuw toen de arbeiders van de Aalsterse textielindustrie hun huisjes bouwden in de tuinen van de ouderlijke woning.

 

Pas in de 20ste eeuw wordt er ook op de flanken van de vallei, op de Schettenberg, gebouwd. Aan deze heuvel, een 40-tal meter boven het zeeniveau, begint het golvende landschap van het Pajottenland op de rechteroever van de Dender.

 

In Teralfene ligt de enige Dendersluis die behoort tot Vlaams-Brabant. Deze handbediende sluis heeft een verval van amper 60 cm. Gebouwd voor schepen van 300 ton is ze de sluis met het kleinste verval op de Dender.

 

Historisch behoort Teralfene tot het ‘Land van Aalst’ van de 11de eeuw onder het gezag van de Graaf van Vlaanderen. Vanaf de Franse revolutie, ging Teralfene deel uitmaken van het ‘Departement van de Dijle’, waardoor het later tot Vlaams-Brabant ging behoren.

 

De kerk van Sint-Jan Evangelist wordt al in 1369 vermeld. De zandstenen gotische kruisbeuk dateert uit de 17de eeuw. De overige delen dateren van de 19de eeuw. Vermeldenswaardig is het houten gepolychromeerde beeld van de ‘Zittende Madonna’ uit de 15de eeuw. Het beeld werd in 1986 gerestaureerd.

 

Links voor de kerk ligt de ‘Roepsteen’. Van de Middeleeuwen tot de Franse Revolutie kondigde de ‘Belleman’ hier de wetten af omdat bijna niemand kon lezen. Teralfene heeft vandaag nogsteeds een officiële ‘Belleman’ die zijn taak nog vervult bij speciale gelegenheden.

 

Voor de kerk ligt één van de kleinste kerkhoven van het Gemenebest in Europa. Twee Engelse militairen liggen hier begraven: John Everd Upton, kapitein bij de Koninklijke Artillerie, en Harry Haigh, soldaat bij de Koninklijke Huzaren. Beiden kwamen hier in mei 1940 om het leven toen hun eenheid zich terugtrok voor het oprukkende Duitse leger.